gers
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- gers
Zelfstandig naamwoord
gers mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord ger
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dichtregel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
Bijvoeglijk naamwoord
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gers | gerser | gerst |
verbogen | gerse | gersere | gerste |
partitief | gers | gersers | - |
gers
- (jongerentaal) gaaf, goed, in orde
Gangbaarheid
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "gers" herkend door:
54 % | van de Nederlanders; |
42 % | van de Vlamingen.[2] |