geringschatte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·ring·schat·te

Werkwoord

vervoeging van
geringschatten

geringschatte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van geringschatten
    • ... dat ik geringschatte. 
    • ... dat jij geringschatte. 
    • ... dat hij, zij, het geringschatte. 

Gangbaarheid