gepieker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·pie·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gepieker
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gepiekero

  1. het aanhoudend denken over iets dat niet leuk is en waarvoor ook geen oplossing voor is
    • Al dat gepieker zal je niets helpen. 
    • We piekeren teveel, zegt Sidi Larbi Cherkaoui in Fractus V. En dat is slecht voor ons. Daarom gaan we nog meer piekeren, over ons eigen gepieker. En dat is stom van ons. Dus uiteindelijk piekeren we omdat we piekeren omdat we piekeren. De remedie: ophouden met denken. Breken, loslaten. Dat schept ruimte en vrijheid om jezelf te worden.[2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Francine van der Wiel 12 september 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be