geouwehoer
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: geouwehoer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ge·ou·we·hoer
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van ouwehoeren met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geouwehoer | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- zeurende en klagende onzin
- Al dat slappe geouwehoer op de TV ben ik helemaal zat.
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord geouwehoer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "geouwehoer" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be