generatief
Uiterlijk
- Geluid: generatief (hulp, bestand)
- ge·ne·ra·tief
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geslachtelijk, voortbrengend’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van generatie met het achtervoegsel -ief [2]
- afgeleid van het Franse génératif of daarvoor van het Latijnse 'generativus'
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | generatief | generatiever | generatiefst |
verbogen | generatieve | generatievere | generatiefste |
partitief | generatiefs | generatievers | - |
generatief [3]
- geslachtelijk
- het vermogen tot groei en voortplanting in zich hebbend, voortbrengend
- (taalkunde) met betrekking tot een taalkundige theorie die door de Amerikaanse taalkundige en taalfilosoof Noam Chomsky ontwikkeld is, en die zich bezighoudt met een gepostuleerde, aangeboren, universele grammatica, die de grammaticale structuren van alle menselijke talen voort zou hebben gebracht ("gegenereerd").
- [1] vegetatief
- [3] structuralistisch
- [3] generatieve fonologie, generatieve grammatica, generatieve semantiek
1.
- Het woord generatief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "generatief" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "generatief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ generatief op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be