gemeentewoning

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·meen·te·wo·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gemeentewoning gemeentewoningen
verkleinwoord gemeentewoninkje gemeentewoninkjes

Zelfstandig naamwoord

de gemeentewoningv

  1. een direct door de overheid verhuurde sociale huurwoning
     Wij hadden onze eigen gemeentewoning, in het gymnasium.[2]
     Voor de zekerheid heeft de presidentiële campagne deze keer fijntjes laten weten dat mensen die tóch voor de oppositie willen stemmen traceerbaar zijn. Ze riskeren hun baan, hun gesubsidieerde gemeentewoning en ook voedselbonnen.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028261396
  3. Bronlink geraadpleegd op 31 maart 2022 Weblink bron
    Bob van Huët
    “'Venezolaanse president Maduro zou zelfs Jezus verslaan'” (20-05-2018), Tubantia