gelovigheid

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  gelovigheid    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• ge·lo·vig·heid

Woordherkomst en -opbouw

• afleiding van gelovig met het achtervoegsel -heid

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	gelovigheid	gelovigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gelovigheid v

1. (religie) de mate waarin iemand gelooft in een opperwezen

   ▸ Dat 85 procent van de bevolking gedoopt is, zegt niets over hun gelovigheid.

   ▸ Niet alleen blijven de kerken in Nederland gestaag leeglopen, ook de gelovigheid neemt onder Nederlanders sterk af. Steeds minder Nederlanders geloven nog in God of in een leven na de dood.

2. het geloof in een opperwezen

Synoniemen

• godsdienstigheid

Afgeleide begrippen

• ongelovigheid, bijgelovigheid, goedgelovigheid, lichtgelovigheid, rechtgelovigheid

Vertalingen

    1. de mate waarin iemand gelooft in een opperwezen   

Engels: devoutness (en), piety (en)

Gangbaarheid

• Het woord gelovigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.