geloftuit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·lof·tuit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geloftuit -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

  1. (verouderd) uitbundig complimenteren
    • Door mijn geloftuit verlies ik D. Kraaijpoel bijna uit het oog. [1]
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van: loftuiten…
verbogen vorm: geloftuite

geloftuit

  1. voltooid deelwoord van loftuiten
    • In mijne tederste jeugd trad ik de Fransche schoole in, daar (Ja, ik herinner mij zulks met aandoening) daar maakte ik geringe vorderingen, vorderingen, die mij van uwen kant door een recht Vaderlijk en Vriendelijk onthaal dubbel beloond werden, zoo beloond, dat ik, terwijl mijne broeders dikwijls strenglijk gestraft en in eene akelige eenzaamheid opgesloten werden, op en neder ging, geliefkoosd, geloftuit en van schijnbare voorspoedigheden als overladen werd. [2]

Gangbaarheid

Verwijzingen