gelebek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Een gelebek.
Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·le·bek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gelebek gelebeks
gelebekken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gelebekm

  1. (zangvogels) bepaald soortgrijze vinkachtige, Sporophila schistacea op Wikispecies, die voorkomt in Suriname
     Vaak worden zo rowties of gelebeks gevangen.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. gelebek op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 16 december 2022 Weblink bron
    Jaap Proost
    “De vogel gaat voor de vrouw” (24 november 2011) op nrc.nl op Wikipedia