geknor

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·knor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geknor
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het geknoro

  1. het voortdurend het geluid van een varken voortbrengen
    • Kijk niet gek op als je binnenkort geblaf, geknor of zelfs gehinnik hoort aan boord van het vliegtuig richting Groot-Brittannië. Sinds kort mogen reizigers hun huisdieren meenemen aan boord, zo lang de dieren émotionele ondersteuning'bieden aan hun baasje.[2] 
  2. brommend geluid dat men maakt als men ontevreden is
    • Hier moppert men al wat af als we van pannekoek naar pannenkoek moeten. Of omgekeerd.: 'Dat soort geknor is een oudemensenkwaal, denk ik. Maar ik begrijp het best, er wordt je als taalgebruiker iets afgenomen, opeens hoor je er niet meer vanzelf bij en maak je officieel fouten. Natuurlijk is dat soort hervormingen ook gewoon vragen om problemen. Als je een spellingscommissie benoemt, zal die nooit terugkomen met: alles is orde, hoor, niks meer aan doen. Er moet en zal veranderd worden, hoe dan ook.'[3] 
  3. geluid dat men soms maakt tijdens de slaap
    • Desondanks houden de spelers het vuur wonderwel gaande, met onder meer ontzagwekkend geknor op de contrabasklarinet, oorstrelende saxsolo's en, verrassend, een passage waar alle musici hun instrument inwisselen voor mbira's - Afrikaanse duimpiano's - en al tokkelend een onaards klanktapijt uitspreiden.[4] 
  4. rommelend geluid in de buik als men honger heeft
    • De reis vanuit het buurland duurde wél een stuk langer dan gehoopt, waarmee de hongerklop zichtbaar was toegeslagen. Als een oranje zee stroomden de shorttrackers de eerste de beste broodjeszaak binnen, om het geknor in hun magen een halt toe te roepen. ,,Het was een lange reis, maar het voordeel is dat we niet te maken hebben met een jetlag. Dat scheelt een hoop”, zei Jorien ter Mors, knagend aan een broodje.[5] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf KENNETH STAMP 08 nov. 2012
  3. Volkskrant Martijn van Calmthout 17 november 2016
  4. Volkskrant Frits van der Waa 4 november 2016
  5. de Telegraaf HANS RUGGENBERG 03 feb. 2018
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be