geknok

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·knok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geknok
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het geknoko

  1. het aanhoudend vechten
    • De stress, de wanorde, het geknok om de ideale positie, de zenuwachtige aanloop naar de sprint, de valpartijen; de Italiaan zei het na 2004 daadwerkelijk gemist te hebben.[1] 
    • En ja, als Liborio in een tehuis terechtkomt neemt het boek ondanks het geknok en gevoel enkele mierzoete wendingen. [2] 

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Het Parool 5 JULI 2010 Renners tonen weinig respect voor elkaar
  2. NRC Roos van Rijswijk 21 april 2017 Bravoure als in een actiefilm
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be