gekeuvel

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·keu·vel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gekeuvel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

gekeuvel o [1]

  1. het aanhoudend gezellig praten zonder enige diepgang
    • De twee ontmoetten elkaar eind oktober op verzoek van Barroso, in een hotel in Brussel. „Barroso heeft de commissie niet belobbyd”, verzekerde Katainen. Het was volgens hem „normaal gekeuvel met een vriend”.[2] 
    • Lips heeft begrip voor de intenties van De Vries, maar gekeuvel over misdaad waarin rechters en officieren van justitie voortdurend worden getutoyeerd, is niet de oplossing. Als er iets bleek uit de eerste aflevering van De raadkamer: een zeer kundige, ietwat pedante tafelgast is nog geen goede gespreksleider.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen