gejubel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

het gejubel van het publiek voor de langsrijdende koningin
Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·ju·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gejubel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

gejubel o [1]

  1. voortdurend juichen
    • Het anti-populistische gejubel mag ook om een andere reden wat dimmen. Maar liefst drie volksmenners van Denk zijn de Kamer binnengeslopen. Dat zien al die blije anti-populistische feestvierders over het hoofd. De gladde agitatoren van Denk met hun programma dat slachtofferdenken en rancune langs etnische lijnen exploiteert, vormen een binnenlands gevaar.[2] 
    • Via een keizersnede kwam de baby ter wereld. Hij woog toen 1 kilo. Na drie maanden op de intensive care weegt de jongen inmiddels 3 kilo. Hij heeft geen serieuze gezondheidsproblemen, al is het te vroeg voor gejubel. „We moeten geduldig zijn”, zegt Krolak-Olejnik.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf NAUSICAA MARBE 16 mrt. 2017
  3. de Telegraaf 20 apr. 2016
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be