geitenleren

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

geitenleren handschoenen
Uitspraak
Woordafbreking
  • gei·ten·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen geitenleren
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

geitenleren [1]

  1. gemaakt van de huid van een geit
     De binnengekomene was een sterke, rijzige man met een knap gezicht, gekleed in een korte bontjas, een bonten broek en warme geitenleren laarzen, met over zijn schouder een geweer aan een riem.[2]
     Groot was bij pa de verrassing, toen ze naar het kantoor van de Hoge Raad van Adel gingen waar ze het KB kregen uitgereikt in een geitenleren doos. Ook het familiewapen was erbij. Dat familiewapen voor de totale familie Van Coeverden was er al sinds 1822, maar voor hun tak was toch een eigen wapen gemaakt in die zin dat er een iets andere kleurstelling was.[3]


Gangbaarheid

Verwijzingen