geintje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gein·tje
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gein
verkleinwoord geintje geintjes

Zelfstandig naamwoord

het geintjeo dim. tant.

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) grapje
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) streek
  3. (Jiddisch-Hebreeuws) onaangenaam voorval
Hyponiemen
Verwante begrippen

Zelfstandig naamwoord

het geintjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord gein

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen