gehucht
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·hucht
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘klein dorpje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1272 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gehucht | gehuchten |
verkleinwoord | gehuchtje | gehuchtjes |
Zelfstandig naamwoord
gehucht o
- een aantal bij elkaar staande huizen op het platteland qua grootte gelegen tussen een dorp en een buurtgemeenschap
- ▸ Al dat eten stuurde ik vervolgens in zeven verschillende postdozen naar mezelf vooruit, omdat de trail alleen maar door de wildernis trok en de voedselprijzen erg hoog waren in de gehuchten waar ik af en toe langs zou komen.[2]
Vertalingen
1. een aantal bij elkaar staande huizen op het platteland
Gangbaarheid
- Het woord gehucht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "gehucht" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "gehucht" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be