gehorend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·ho·rend
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen gehorend
verbogen gehorende
partitief gehorends

Bijvoeglijk naamwoord

gehorend

  1. voorzien van horens, horens dragend
    • Het is een mythe dat Vikingen getooid met gehorende helmen ten strijde trokken. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

54 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen