gehl

Uit WikiWoordenboek

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • gehl
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Middelhoogduitse woord  gel bn  "geel"
stellend vergrotend overtreffend
gehl gehler gehlscht
sterke verbuiging [1] mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief gehler gehli gehl gehle
datief gehlem gehler gehlem gehle
accusatief gehler gehli gehl gehle
zwakke verbuiging [2] mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief gehl gehl gehl gehle
datief gehle gehle gehle gehle
accusatief gehl gehl gehl gehle
gemengde verbuiging [3] mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief gehler gehli gehl gehle
datief gehle gehle gehle gehle
accusatief gehler gehli gehl gehle

Bijvoeglijk naamwoord

gehl

  1. (kleur) geel
    «De Bledder waare rot, gehl un aarensch.»
    De bladeren waren rood, geel en oranje.
Opmerkingen

Bijvoeglijk naamwoord

gehl

  1. onbepaald (zonder lidwoord) nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud stellende trap van gehl

gehl

  1. bepaald nominatief en accusatief enkelvoud stellende trap van gehl

gehl

  1. onbepaald nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud stellende trap van gehl

Verwijzingen

  1. zonder lidwoord
  2. met bepaald lidwoord
  3. met onbepaald lidwoord: ein, kein, mein, dein, sein, ihr (v, enk), unser, euer, ihr (mv), Ihr