geeuwen
Uiterlijk

- geeu·wen
- In de betekenis van ‘gapen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
| stamtijd | ||
|---|---|---|
| onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
| geeuwen |
geeuwde |
gegeeuwd |
| zwak -d | volledig | |
geeuwen
- inergatief onwillekeurig den mond opsperren en tevens diep inademen en weer uitademen
- Als je iemand hebt zien geeuwen is er een kans van 55 procent dat jij binnen vijf minuten ook zal geeuwen.
de geeuwen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord geeuw
- Het woord geeuwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geeuwen" herkend door:
| 98 % | van de Nederlanders; |
| 100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "geeuwen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %