gedweep

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·dweep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gedweep
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

gedweep o [1]

  1. het aanhoudend iets of iemand op een overdreven manier bewonderen of zelfs aanbidden
    • Het pan-Arabische nationalisme had zijn intrede gedaan, en zeker in Irak betekent dat gedweep met de nazi-ideologie.[2] 
    • Hij (een mannelijke sepia) tast teder met zijn tien armen naar het kleinere vrouwtje. Zij laat het hoofd niet zomaar op hol brengen door het gedweep en het diepzwartgestreepte paaikleed.[3] 

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen