gedij

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·dij

Werkwoord

vervoeging van
gedijen

gedij

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gedijen
    • Ik gedij. 
  2. gebiedende wijs van gedijen
    • Gedij! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gedijen
    • Gedij je?