gedienstig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·dien·stig
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van dienst met het voorvoegsel ge- en met het achtervoegsel -ig [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gedienstig gedienstiger gedienstigst
verbogen gedienstige gedienstigere gedienstigste
partitief gedienstigs gedienstigers -

Bijvoeglijk naamwoord

gedienstig

  1. bereid om diensten te verlenen
    • De gedienstige ober wilde zijn gasten zoveel mogelijk helpen zodat ze zich prettig zouden voelen. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen