gedelegeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·de·le·geer·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gedelegeerde gedelegeerden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

gedelegeerde v/m [1]

  1. iemand die verkozen is als vertegenwoordiger van een groep
    • Eerder stond Bannon de gedelegeerden op 17 januari te woord. Die sessie werd verscheidene keren onderbroken zodat zijn advocaat William Burck overleg kon voeren met het Witte Huis of bepaalde vragen wel konden worden beantwoord.[2] 
    • De stemming waarin de ongeveer zeshonderd gedelegeerden duidelijk voor verder praten waren, volgde op urenlange debatten. Schulz had zich daarin sterk gemaakt voor verdere gesprekken met het kamp van bondskanselier Merkel. „We moeten niet tegen elke prijs regeren. Maar we moeten ook niet tegen elke prijs voorkomen dat we regeren”, aldus de SPD-leider.[3] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 31 jan. 2018
  3. de Telegraaf 07 dec. 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be