gedeisders

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·deis·ders

Bijvoeglijk naamwoord

gedeisders

  1. partitief van de vergrotende trap van gedeisd
    • Hij was altijd vol bravoure geweest, maar nadat zijn maat was opgepakt sloop er toch iets gedeisders in zijn manier van werken. 

Gangbaarheid