gebrekkigheid
Uiterlijk
- ge·brek·kig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gebrekkigheid | gebrekkigheden |
verkleinwoord |
de gebrekkigheid v
- de mate waarin iets gebreken vertoont
- ▸ Hij keek dwars door de drijfveren van hun pathos, de gebrekkigheid van hun medeleven en het mechanisme van hun redeneringen heen.[2]
- gebreken die iets of iemand heeft
- onvolmaaktheid, verkeerdheid, onvolledigheid, imperfectie, fout, afwijking, invaliditeit, afwijking, ondeugdelijkheid
1. de mate waarin iets gebreken vertoont
- Het woord gebrekkigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.