gebolder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·bol·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gebolder | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het gebolder o
- het aanhoudend zich met veel leven voortbewegen
- Een ieder die in de buurt van een boerderij woont zal kunnen beamen dat het motorgebrul van de tractoren en het gebolder van de daarmee getrokken vehikels, dat bij nacht en ontij over de omgeving wordt uitgestort, vaak alle perken te buiten gaat.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC C.M. Stillebroer 10 mei 1994 Motorlawaai (1)