geblesseerd
Uiterlijk
- Geluid: geblesseerd (hulp, bestand)
- ge·bles·seerd
vervoeging van: | blesseren… |
verbogen vorm: | geblesseerde |
geblesseerd
- voltooid deelwoord van blesseren
- vormt de voltooide tijden
- Hij had zich geblesseerd.
- (vrij zeldzaam) vormt de lijdende vorm
- Beide spelers werden door die ongelukkige botsing geblesseerd
- vormt een ergatieve constructie met het hulpwerkwoord raken
- Ze raakten allebei geblesseerd.
- als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
- Hij is al een tijdje geblesseerd.
- attributief gebruikt
- De geblesseerde speler werd van het veld gedragen.
- bijwoordelijk gebruikt
- De speler werd geblesseerd van het veld gedragen.
stellend | |
---|---|
onverbogen | geblesseerd |
verbogen | geblesseerde |
partitief | geblesseerds |
geblesseerd
- Het woord geblesseerd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geblesseerd" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voltooid deelwoord met ge- -d
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Deelwoord met ergatieve constructie met "raken"
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Sport in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %