gebürtigen
Duits
Uitspraak
- Geluid: gebürtigen (hulp, bestand)
- IPA: / gəˈbʏrtigən /
Woordafbreking
- ge·bür·ti·gen
Woordherkomst en -opbouw
- Verbuigingsvorm van het Duitse bijvoeglijke naamwoord gebürtig
Naar frequentie | 277638 |
---|
Bijvoeglijk naamwoord
- onbepaald zonder lidwoord:
gebürtigen
gebürtigen
- onbepaald (zonder lidwoord) accusatief mannelijk enkelvoud stellende trap van gebürtig
gebürtigen
gebürtigen
- onbepaald met lidwoord:
gebürtigen
gebürtigen
gebürtigen
- onbepaald accusatief mannelijk enkelvoud stellende trap van gebürtig
gebürtigen
- bepaald:
gebürtigen
gebürtigen
- bepaald datief enkelvoud stellende trap van gebürtig
- «Freude an der Gartenarbeit: Ein Spenderherz ermöglicht das dem gebürtigen Niederländer Hendrik Klinkenbergh.»
- Dankzij het hart van een donor heeft de geboortige Nederlander Hendrik Klinkenbergh weer genot aan het tuinieren.
- «Freude an der Gartenarbeit: Ein Spenderherz ermöglicht das dem gebürtigen Niederländer Hendrik Klinkenbergh.»
gebürtigen
- bepaald accusatief mannelijk enkelvoud stellende trap van gebürtig
gebürtigen