geallieerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·al·li·eer·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geallieerde geallieerden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de geallieerdev / m

  1. (militair) land dat met andere landen een bondgenootschap vormt
     De Engelsen en hun geallieerden hadden honderdduizenden Afrikanen afgeslacht, hun eigen en die van de vijand, ze waren de meest meedogenloze menselijke beesten van de aarde.[2]
    1. (pregnant) (Tweede Wereldoorlog) land uit de coalitie van onder meer Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en de Sovjet-Unie die Duitsland en Japan versloeg
  2. (persoon) iemand die met anderen een verbond is aangegaan
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van: alliëren…
verbogen vorm: geallieerdee

geallieerde

  1. verbogen vorm van geallieerd, voltooid deelwoord van alliëren

Bijvoeglijk naamwoord

geallieerde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van geallieerd

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044625691
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be