gaspomp

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gas·pomp
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gaspomp gaspompen
verkleinwoord gaspompje gaspompjes

Zelfstandig naamwoord

de gaspompv / m

  1. (motortechniek) werktuig dat door middel van drukverschil gassen verplaatst
    • De 43-jarige man uit Almere zou volgens getuigen met behoorlijke snelheid van de afrit op de A12 het terrein van het tankstation zijn opgereden. Hij botste tegen de auto van de mannen uit Scherpenzeel en Barneveld, die in de tankshop inkopen hadden gedaan en net terugliepen naar hun auto. Door de aanrijding viel een gaspomp om.[2] 
    • 'Groen'gas kampt met het kip-of-ei-probleem, zegt Pelle Schlichting, mede-oprichter van het bedrijf. Bij gebrek aan pompen kopen mensen geen gasauto's. En zonder klanten zijn gaspompen niet winstgevend.[3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen