gaspit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

gasfornuis met 4 gaspiten
Uitspraak
Woordafbreking
  • gas·pit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gaspit gaspitten
verkleinwoord gaspitje gaspitjes

Zelfstandig naamwoord

de gaspitv / m

  1. een gasbrander waarop men kan koken; deel van een gasfornuis
    • Terwijl Lundberg de koelbox uitpakt en de gaspit op een windvrije plek installeert, is er tijd het eiland te verkennen. Geen wc, geen 3G, wel een steen om op te zitten. [2] 
    • Na stoken is de keuken dus de belangrijkste plek voor woningbranden: in 22 procent van de gevallen brak hier brand uit. De meest voorkomende oorzaak – 50 procent – is een vlam in de pan. Een vergeten pannetje dat droogkookt, valt ook in deze categorie. Een storing in een keukenapparaat zoals de vaatwasser zorgde voor 20 procent van de keukenbranden. Een houten lepel of een theedoek op een hete gaspit is goed voor 15 procent van de branden in de keuken. [3] 
    • Het Europese Parlement wordt voortdurend bestookt met griezelverhalen over buitenlandse truckers die maandenlang in hun cabine langs de snelweg wonen, hun potje koken op een gaspit in het gras en zich alleen 'douchen' als het regent. Volgens Jongerius brengen zij ook de verkeersveiligheid in gevaar. [4] 
    • Gas heeft zoveel meer voordelen: snel warm, snel koud, duidelijk zichtbaar – en voor wie iets heel heet wil hebben zijn er grote of lange gaspitten. [5] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen