Naar inhoud springen

garnizoen

Uit WikiWoordenboek
uittocht van het Spaanse garnizoen uit Breda
  • gar·ni·zoen
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘legerafdeling’ voor het eerst aangetroffen in 1695 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord garnizoen garnizoenen
verkleinwoord garnizoentje garnizoentjes

hetgarnizoeno [3]

  1. de bezettende macht van stad of vesting en alle personen die daarbij horen
    • Het verdwijnen van het garnizoen was een teken dat de bezetting was opgeheven. 
  2. een legermacht met een stad of vesting als thuisbasis
    • Amersfoort, Breda en Utrecht zijn garnizoenssteden en zijn voor het garnizoen de thuisbasis. 
85 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.[4]