garagedeur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ga·ra·ge·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord garagedeur garagedeuren
verkleinwoord garagedeurtje garagedeurtjes

Zelfstandig naamwoord

de garagedeurv / m

  1. een deur die toegang geeft tot de garage
    • De auto was te hoog en kon niet door de garagedeur naar binnen. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be