futselaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fut·se·laar
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van futselen met het achtervoegsel -laar[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | futselaar | futselaars |
verkleinwoord | futselaartje | futselaartjes |
Zelfstandig naamwoord
de futselaar m
Gangbaarheid
- Het woord futselaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "futselaar" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be