fusioneer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fu·si·o·neer

Werkwoord

vervoeging van
fusioneren

fusioneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fusioneren
    • Ik fusioneer. 
  2. gebiedende wijs van fusioneren
    • Fusioneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fusioneren
    • Fusioneer je?