fundir
Uiterlijk
- fun·dir
fundir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
fundir |
fundía |
fundido |
volledig |
- onovergankelijk wegebben, faden (film), langzaam verdwijnen
- overgankelijk fuseren, samensmelten, samenvoegen
- smelten, gieten (van metaal)
- verbrassen (van geld)