fundeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fun·deer

Werkwoord

vervoeging van
funderen

fundeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van funderen
    • Ik fundeer. 
  2. gebiedende wijs van funderen
    • Fundeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van funderen
    • Fundeer je?