fruithapje
Uiterlijk
- Geluid: fruithapje (hulp, bestand)
- fruit·hap·je
- samenstelling van fruit en hapje
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ||
verkleinwoord | fruithapje | fruithapjes |
het fruithapje o dim. tant.
- (voeding) fruit fijngeprakt.
- De vader maakte voor het kind een fruithapje klaar.
- Het woord fruithapje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.