frontsoldaat
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- front·sol·daat
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van front zn en soldaat zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | frontsoldaat | frontsoldaten |
verkleinwoord | frontsoldaatje | frontsoldaatjes |
Zelfstandig naamwoord
de frontsoldaat m
- (militair) militair die zelf aan een gevecht deelneemt
- ▸ Met het zelfbewustzijn van een frontsoldaat liep hij met zijn gespierde benen met lichte, glijdende tred verder, en hij bleef zonder de minste inspanning kaarsrecht overeind en onderscheidde zich door zijn lichtvoetigheid van de zware tred van de soldaten die met hem in de pas liepen[1]
- ▸ Een van die verhalen is vastgelegd in de correspondentie tussen een Belgische frontsoldaat en een jonge vrouw uit Amsterdam. Zij was een van de oorlogsmeters, vrouwen die de mannen aan het front met hun brieven een hart onder de riem probeerden te steken.[2]
Hyperoniemen
Vertalingen
1. militair die zelf aan een gevecht deelneemt
Gangbaarheid
- Het woord frontsoldaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
- ↑ Weblink bron “Ieper, een he” (04-01-2014), NOS