frivolité
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fri·vo·li·té
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Frans
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | frivolité | frivolités |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- een handwerktechniek, waarbij op kant lijkend weefsel wordt vervaardigd
- ▸ In de Haarstraat en op het plein bij winkelcentrum Hoge Wal gaat het om ambachtslieden die bezig zijn met het maken van glas-in- lood, glasgraveren, beeldhouwen, mosterd maken, Fries houtsnijwerk, vogelportretten en frivolité.[2]
- ▸ Het Kijk- & Luistermuseum blijkt ’s middags open te zijn. Ik kom voor het luistergedeelte. De quilts en frivolité laat ik links hangen. Peuter van bijna twee is namelijk ook mee.[3]
- ▸ Verder zijn er onder andere workshops (kaart)weven, frivolité, macramé en hardanger, stokhaken en tunisch haken.[4]
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord frivolité staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "frivolité" herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron “Zomermarkt en oude ambachten drie dagen in centrum Rijssen” (30-06-2008), Tubantia
- ↑
Weblink bron Geerten Jan van Dijk “Kijken en luisteren” (14-11-2016), Reformatorisch Dagblad
- ↑
Weblink bron “Wol, sieraden en boerderijen” (08-12-2018), Reformatorisch Dagblad
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be