franchir
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Frans
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
- Lett. “(iemand) vrijmaken”, “(iemand) vrijstellen”, afgeleid van franc, franche “vrij”, “vrijgesteld” met het achtervoegsel -ir. [1]
Woordafbreking
- fran·chir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
franchir /fʁɑ̃ʃiʁ/ |
franchissais /fʁɑ̃ʃisɛ/ |
franchi /fʁɑ̃ʃi/ |
tweede groep | volledig |
Werkwoord
franchir
- overgankelijk overbruggen, passeren, overgaan (een brug, muur, barrière, e.d.)
- overgankelijk oversteken (een rivier, e.d.)
- overgankelijk overwinnen (een moeilijkheid, obstakel, e.d.)
- overgankelijk overschrijden (een grens, drempel(waarde))
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron franchir in: Trésor de la Langue Française informatisé (TLFi), Dictionnaire de l’Académie française, huitième édition, 1932-1935 op cnrtl.fr