formeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • for·meer

Werkwoord

vervoeging van
formeren

formeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van formeren
    • Ik formeer. 
  2. gebiedende wijs van formeren
    • Formeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van formeren
    • Formeer je?