formaat
Uiterlijk
- for·maat
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘grootte’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1]
- afgeleid van formeren met het achtervoegsel -aat [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | formaat | formaten |
verkleinwoord | formaatje | formaatjes |
het formaat o
- grootte
- Het formaat van de posters.
- (informatica) vorm van een bestand
- Een publicatie in PDF-formaat.
- [1] afmeting, grootte, omvang
- [2] bestandsindeling, bestandopmaak, extensie, format, opmaak
- Het woord formaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "formaat" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "formaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ formaat op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Achtervoegsel -aat in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Informatica in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %