forceer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • for·ceer

Werkwoord

vervoeging van
forceren

forceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van forceren
    • Ik forceer. 
  2. gebiedende wijs van forceren
    • Forceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van forceren
    • Forceer je?