fomo
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fo·mo
Woordherkomst en -opbouw
- van Engels FOMO, een (letterwoord) van Engels fear of missing out zn , geschreven met kleine letters volgens spellingregel 17.C
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fomo | m: fomo's |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (psychologie) dwangmatige zorg dat je misschien iets misloopt als je niet voortdurend contact onderhoudt met anderen
- ▸ Zo denderde er na een ruim jaar van lockdowns, verstilling en thuisisolatie iets terug in mijn leven dat ik bepaald niet had gemist: gejaagdheid, onrust, fomo.[1]
fomo m
- iemand die voortdurend contact met anderen wil onderhouden uit een dwangmatige zorg anders misschien iets mis te lopen
- ▸ Ben je een fomo of een jomo?[2]
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord fomo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Gijs van der Sanden“Ja, het is nu saai, maar die oude onrust en fomo? Nooit weer” (11 mei 2021) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Verslag meditatie, zaterdag 20 maart in Mesch” op geestalsgids.nl
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Letterwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Psychologie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal