fniesen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fnie·sen

Werkwoord

fniesen

  1. (verouderd) niesen
    • Wel wat anders, dan dat ze, of het koud is of warm, altijd ligt te hoesten of te fniesen.[1] 
Opmerkingen
  • In Westfriese dialecten wordt de f nog wel aangetroffen.

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden. (1840)