flux de bouche

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flux de bou·che
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord flux de bouche
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

flux de bouche o [2]

  1. het wel heel vlot kunnen spreken
     Ze geven hilarische voorbeelden, zoals dat je je beter niet aan een speech in een vreemde taal kunt wagen als je die taal slecht beheerst. „Doe niet als de toenmalige premier Wim Kok, die op vriendschapsbezoek in Parijs president Chirac ontmoette. Die oreerde met een bewonderenswaardige, maar ook vermoeiende flux de bouche uit het hoofd minutenlang over de warme vriendschap tussen het Franse en Nederlandse volk, waarop onze eerste minister het woord kreeg en niets anders wist uit te brengen dan: „Wie, mwa oossie.””[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. de bouche flux de bouche op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink geraadpleegd op 12 augustus 2022 Weblink bron
    Ellen van de Beek
    “Spreken in het openbaar is een kunst; in de kerk helemaal” (21 augustus 2012), Reformatorisch Dagblad