flou

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flou
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans [1]
stellend
onverbogen flou
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

flou

  1. vervloeiend, zacht, vaag
  2. flou artistique: dichterlijke vrijheid; vaagheid
     'Dit kan toch helemaal niet?', aldus De Witte. 'Hema verandert gaandeweg de voorwaarden van zijn voorstel, zonder ons daarover in te lichten. Bovendien stemt hun uiteindelijke voorstel niet overeen met de teneur van hun persbericht. En dan die flou artistique over hun hoofddoekenverbod... Schrijf maar op: ik ben not amused.'[2]

Gangbaarheid

10 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. flou op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron
    Sue Somers
    “HEMA: hoofddoek mag tóch, maar alleen in magazijn” (12-03-2011), Tubantia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be