Naar inhoud springen

floreren

Uit WikiWoordenboek
  • flo·re·ren
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bloeien’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1]
  • afgeleid van het Latijnse florēre met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
floreren
floreerde
gefloreerd
zwak -d volledig

floreren

  1. absoluut tot volle ontplooiing gekomen zijn, een bloeiperiode doormaken
    • In die tijd heeft de stad gefloreerd. 
    • ‘De economie floreert, maar door het tekort aan technisch en it-personeel lopen we orders mis en kunnen we te weinig doen aan innovatie.’ [3] 
     Maar, zegt een woordvoerder van de GGD, "de rat hoort nu eenmaal in de stad." Omdat de gemeente inzet op vergroening, komt er meer natuur, inclusief de rat. Ook groeit de stad, waardoor er meer containers met etensresten zijn, "Rattenpopulaties floreren hierbij", stelt de gemeente.[4]
94 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[5]