floep

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • floep
Woordherkomst en -opbouw

Tussenwerpsel

floep

  1. beschrijft een opeens beginnende korte snelle beweging
    • (...) wanneer hij er juist een meende beet te pakken - floep! dan zat het beestje weder een heel eind verder, (...) [3]
  2. beschrijft het korte doffe geluid dat met een snelle beweging gepaard gaat
enkelvoud meervoud
naamwoord floep floepen
verkleinwoord floepje floepjes

Zelfstandig naamwoord

de floepm

  1. opeens beginnende korte snelle beweging
  2. kort dof geluid dat met een snelle beweging gepaard gaat

Werkwoord

vervoeging van
floepen

floep

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van floepen
    • Ik floep. 
  2. gebiedende wijs van floepen
    • Floep! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van floepen
    • Floep je? 

Gangbaarheid

74 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen